C. Valerius Catullus

 

Op school heb ik als leerling wel wat Catullus gelezen, maar snapte er eigenlijk niet veel van. Dat zal wel aan de leraar gelegen hebben, zeggen we dan. Toen ik Oude Talen aan de UVA studeerde en voor één van mijn tentamens Latijn een selectie uit de gedichten van Catullus moest lezen, werd mijn begrip voor de dichter niet veel groter. De editie met commentaar die ons werd voorgeschreven, de enige die in die tijd te krijgen was, we schrijven de jaren 60, was Catull herausgegeben und erklaert von Wilhelm Kroll, uitgekomen bij Teubner, Stuttgart, in de reeks Griechische und Lateinische Schriftsteller mit Anmerkungen: een zeldzaam onaantrekkelijk boek in een zeldzaam onaantrekkelijke reeks. Ik heb het nog steeds, maar begrijp niet dat ik het niet al lang heb weggegooid. Om een voorbeeld te geven. Het eerste gedicht dat uit 10 regels bestaat is verdeeld over 3 bladzijden, met 2 x 3 regels en 1 x 4, waarbij op elke bladzijde het commentaar eronder, in klein corps, slecht gedrukt, meer dan ¾ van de bladzijde inneemt. In de inleiding staat onder meer dat in het commentaar geen aesthetische Geschwaetz gevonden wordt. Dat is waar. Het hele boek is een aanslag op elke vorm van aesthetika. Voor een hypergevoelig studentje viel hier weinig plezier te beleven.

En toch bleef ik geïntrigeerd door de dichter Catullus. In 1968 verscheen een Engelse uitgave met inleiding en commentaar van Fordyce, die er een stuk aantrekkelijker uitzag. Maar Fordyce had een doodzonde begaan. Hij had niet alle gedichten opgenomen, maar slechts 80 van de 116 gedichten. De ondeugende gedichtjes had hij weggelaten. Hieruit blijkt dus dat er 36 ondeugende zijn, maar wat heet ondeugend. Fordyce vindt al heel gauw iets ondeugend. Onbegrijpelijk is dat deze gekuiste uitgave van Fordyce onlangs herdrukt werd en nog steeds te krijgen is en wel voor het niet geringe bedrag van $91.

In 1970 verscheen een uitgave van de gedichten met uitgebreid commentaar van Kenneth Quinn. Het boek kostte £2 en ik weet zeker dat ik er vele ponden genoegen aan heb beleefd. Dit is de uitgave die mij dichter tot Catullus heeft gebracht. Ik heb wel grote bezwaren tegen de benadering van Quinn ontwikkeld, maar het blijft een dierbaar boek. De beste manier om een schrijver goed te leren kennen is hem of haar in de klas te behandelen. Daardoor hem ik Catullus vrij goed leren kennen. Er was een schooluitgave van de Lesbia-gedichten, uitgebracht onder de titel Odi et amo, de eerste regel van het bekendste gedicht over Lesbia. Van de 23 in deze bloemlezing opgenomen gedichten gaat er maar één niet over Lesbia. Al deze gedichten zijn chronologisch gerangschikt in de affaire Lesbia. Deze Lesbia was volgens deze voorstelling van zaken gemodelleerd op de zuster van de beruchte Clodius, die getrouwd was met Quintus Metellus Celer, consul in 60 v.C. Zij had een affaire met Caelius Rufus, een protegé van Cicero en een goede vriend van Catullus. In deze opzet wordt Lesbia totaal gelijkgesteld met Clodia. En de rechtvaardiging daarvoor wordt gehaald uit de gedichten van Catullus. Maar wat Dichtung is en wat Wahrheit in de gedichten van Catullus over Lesbia is niet duidelijk en waarschijnlijk ook niet belangrijk. Waar het omgaat zijn de gedichten zelf. In de MSS en nagenoeg alle uitgaven van Catullus staan ze niet chronologisch, noch thematisch gerangschikt,  maar volgens de gebruikte metra. De kwestie van de volgorde, of eigenlijk de vraag hoe in de eerste druk de gedichten waren geplaatst houdt de geleerden nog steeds bezig. De omvang van de totale gedichten doet vermoeden dat een rol/boek alle gedichten bevatte, maar ook hier zijn twijfels over gerezen. Het feit dat Catullus jong is gestorven doet veronderstellen dat de eerste druk door een vriend of collega is bezorgd, maar door wie weten wij niet, noch in welke staat de gedichten in de nalatenschap van de dichter aangetroffen zijn. Ook hier zijn er vele speculaties. We hebben geen handgeschreven brieven van de dichter over, weinige vaststaande gegevens uit de Romeinse tijd en het oudste handschrift dat wij over hebben stamt uit de 12de eeuw na Christus. Het is nog een wonder dat de gedichten overgeleverd zijn.

Voor schoolgebruik was de schooluitgave met selecte gedichten over Lesbia Odi et amo zeer geschikt en Catullus ging er goed in bij de leerlingen. De informatie over de persoon van de dichter was in de trant van Quinn en anderen geheel en al uit de gedichten gehaald. Het is ook niet gemakkelijk de Catullus-figuur die voorkomt in de gedichten te onderscheiden van de man Catullus, en de Lesbia-figuur te onderscheiden van de beruchte Clodia, zuster van Clodius, de handlanger van Caesar. Het eerste Lesbia-gedicht is Carmen LI en de andere aan of over Lesbia zijn niet chronologisch in de affaire noch in de tijd.

Catullus bleef het goed doen bij mij en bij de leerlingen, waardoor ik hem in de 4de en 5de klas vaak heb gelezen. Bijna de gehele Romeinse literatuur is geschreven door oude mannen, die meestal uitgerangeerd waren in de politiek, daardoor te veel vrije tijd hadden en in hun geschriften hun gram gingen halen. Catullus is de uitzondering. Hij is jong, hij schrijft intens en direct en vaak over de liefde. Hij was de bekendste van een groep jonge dichters en is de enige wiens gedichten over zijn. Hij was rijk, kende alle bekende mensen in Rome, liet hen optreden in zijn gedichten, en had met een van de grootste seksbommen van die tijd een verhouding. Hij was niet de enige die met haar een verhouding had. Zijn vriend M.Caelius Rufus kende haar ook. Deze Caelius was een protegé van Cicero en is door hem verdedigd in een van zijn betere pleidooien: Pro Caelio, waarin Clodia ook prominent voorkomt. Grappig is dat in de geleerde commentaren geredeneerd wordt dat wanneer Catullus uit de gratie is, Caelius wel in de gratie moet zijn geweest, terwijl uit de teksten duidelijk blijkt dat beiden tegelijkertijd een verhouding met haar hadden. En zij waren niet de enigen. Als wij al mogen concluderen dat er een echte verhouding is geweest buiten de gedichten om.

Pas na vele jaren werd me duidelijk dat hij ook een technisch knap dichter was. Zijn gedichten ogen vaak eenvoudig, bevatten gewone woorden, maar hun natuurlijkheid maskeert een groot raffinement. In vele gedichten wordt iemand toegesproken, het lijkt als het ware een gesprek, een advies of een waarschuwing in duidelijke spreektaal, terwijl bij bestudering blijkt dat de versmaten zeer ingewikkeld zijn. Vaak spreekt de dichter zichzelf toe. De naam Catullus komt 25 maal voor, waarvan 9 maal in de vocativus; de naam Lesbia 13 maal. Hier rijst weer de vraag, wie de Catullus-figuur in de gedichten is, wie meneer Catullus, wie de dichter Catullus.

Toen ik in de jaren 70 contact had met Groton School om daar een jaar les te gaan geven als vervanging van een van de leraren die met sabbatical zou gaan, kreeg ik een editie van Catullus toegestuurd, gedrukt door een leerling uit de 6de klas van Groton School in samenwerking met enkele leraren op de Heidelberger in de private press van de school. De tekst was met de hand gezet uit de Goudy Light 12 pts en gedrukt in 400 exemplaren op Strathmore’s Artlaid. De teksteditie was verzorgd door G.P.Goold, tot 1972 hoogleraar aan Yale University, dat niet ver van Groton afligt. Het is een schitterend boek. Voor het eerst zag ik de gedichten met mooi veel wit er omheen, zo mogelijk elk op een aparte bladzijde, zodat ze goed tot hun recht kwamen. Goold werd in 1973 hoogleraar aan University College, London en publiceerde in 1983 een editie van Catullus met inleiding, vertalingen en commentaar. Dit is de editie van Catullus die ik het meest ter hand neem. Hij is de enige geleerde die de laatste honderd jaar significante verbeteringen in de tekst van Catullus heeft aangebracht. Ik heb Goold maar één keer horen spreken en die lezing ging helaas niet over Catullus, maar over Homerus. De laatste 25 jaar van zijn leven heeft hij zich ingezet om de Loeb Classical Library, een serie uitgaven van alle belangrijke Griekse en Latijnse schrijvers met een Engelse vertaling op de tegenoverliggende bladzijde, de Engelstalige tegenhanger van de Budé bibliotheek, nieuw leven in te blazen.

De vertalingen van Goold zijn goed, maar eigenlijk meer explicatie en ondersteuning van de tekst. Een vertaling echt de moeite waard is die van James Michie, een briljant vertaler, ook van Martialis en Horatius. In 1981 werd die heruitgegeven door The Folio Society, met een geestig voorwoord van de dichter Gavin Ewart. In Memoirs van Kingsley Amis komt Michie er niet zo goed van af, maar wie wel? In 2005 verscheen de mooie tweetalige editie met inleiding en commentaar van Peter Green, die in 1967 een prachtige vertaling van Juvenalis had gepubliceerd in de serie Penguin Classics met een meesterlijke inleiding.

Een van de aardigste boeken in mijn collectie Catulliana is een private press boek in 1983 uitgegeven door Ives Street Press met 9 gedichten van Thomas McAfee: My Confidant Catullus. Uit een van die gedichten citeer ik tenslotte:  

You really want my opinion,

Catullus? I wouldn’t touch her.

……But I would wash her up and check her out

And see if that boy’s in the closet.

Catullus vertaald

 

De acht gedichten van Catullus die ik heb vertaald zijn in maart 2009 in een boekje met de titel Libellus lepos uitgekomen bij Mercator Press. Bij het vertalen stuitte ik steeds weer op specifieke problemen waarover ik hieronder iets wil zeggen. Vertalingen van klassieke auteurs hebben heel lang geleden onder de immense bewondering die de Oudheid eeuwenlang ten deel is gevallen, waardoor alles uit die tijd als verheven, schoon en tijdloos gezien werd. Ik denk dat daaraan pas in de tweede helft van de 20ste eeuw een eind begon te komen. In Nederland hebben vertalers/classici zoals Boutens heel lang ongestoord en straffeloos hun gang kunnen gaan. De vertalingen van Boutens zijn meestal moeilijker te volgen dan het origineel en hij bezigt soms woorden die in het Nederlands niet bestaan. Het is duidelijk dat een auteur als Catullus door deze waanzin geleden heeft. Om de punten waar het om gaat duidelijk uit te laten komen, vertaal ik de gedichten hieronder zo letterlijk mogelijk. Ik wijs er wel op dat een letterlijke vertaling alleen maar als werkvertaling kan dienen en naar mijn mening niet verdient uitgegeven te worden. Voor gegevens over de uitgave met mijn vertalingen verwijs ik naar de website van Mercator Press: www.mercatorpress.org. 

 

Carmen LXX

 

Met niet één zegt mijn vrouw dat ze liever wil trouwen

       dan met mij, (zelfs) niet als Jupiter zelf haar vraagt.

 

Het woord mulier betekent de vrouw met wie je getrouwd bent. Catullus gebruikt voor vrouw/partner vaker het woord puella. Dus eigenlijk zegt de ik-figuur, en wij hoeden ons ervoor hem Catullus te noemen, hoogstens hebben we het over de dichter die zich af en toe in zijn gedichten de naam Catullus geeft: de vrouw met wie ik getrouwd ben zegt dat ze met niemand anders getrouwd wil zijn dan met mij. Zelfs als Jupiter haar vraagt. Nu is Jupiter niemand anders dan Jupiter, maar hier toch niet de juiste vertaling. De oppergod werd en wordt nog steeds gedacht en geportretteerd als een manspersoon tussen de 40 en de 50, nauwelijks een aantrekkelijk vooruitzicht voor een mooie vrouw als b.v. Clodia. Let wel, de naam Lesbia komt niet voor in het gedicht. Clodia had al een oude man of had die gehad, als we de affaire moeten situeren na de dood van haar man Q. Metellus Celer. Ze wilde liever een jong ventje als Catullus of zijn vriend Caelius. In de Romeinse oudheid waren oudere mannen goede huwelijkskandidaten, vooral als ze rijk en machtig waren. Mannen trouwden laat. Geoefend was er op slavinnen. Een huwelijk werd pas aangegaan als aan nageslacht gedacht werd. In het oude Griekenland trouwden mannen pas tussen de 30 en de 40 en wel met een vrouw/meisje van tussen de 12 en 16, meestal de zuster van een vriend of de dochter van een oudere vriend.  In de Romeinse literatuur gaat het alleen maar over de toplaag van de bevolking, gewone mensen komen daar niet in voor, behalve als slaaf of soldaat zonder naam. Onze kennis over de rest van de mensheid in deze tijd wordt geleverd door archeologie en de epigrafie, maar blijft beperkt. Verder wordt Jupiter altijd voorgesteld als een man met een baard. Bij ons zijn mannen met baarden de vroegere hippie-jongens, die nu opa zijn. In mijn vertaling van LXX heb ik gekozen voor een aantrekkelijker optie voor een aantrekkelijke vrouw: een jonge god. Daar kun je als lezer en als persona alle kanten mee op. De volgende twee verzen maken duidelijk dat er niet gerekend kan worden op wat deze vrouw zegt.

 

zegt ze, maar wat zij zegt tegen de man die hartstochtelijk van haar houdt

         moet je schrijven in de wind en in snelstromend water.       

 

Het gevoelen in de laatste regel komt vaker in antieke liefdespoëzie voor, o.a. bij Kallimachos en Sophoklès, maar is door Catullus persoonlijk ingevuld in de literaire Lesbia-affaire. Het is mogelijk dat met Jupiter verwezen wordt naar de politiek machtigste man C.Julius Caesar. Caesar was vaak te gast bij de vader van Catullus in Verona, vooral in de tijd dat hij gouverneur van Gallia was en Italia eigenlijk niet mocht betreden, laat staan Rome. Enkele vrienden van Catullus, zoals Fabullus, de man met de grote neus, zie carmen XIII, ook opgenomen in Libellus lepos, hebben Caesar als luitenant op zijn veldtochten gediend. Caesar had graag literaire figuren in zijn omgeving en voor deze jongelui was het dé manier om militaire ervaring op te doen en fortuin te maken. Catullus heeft zelf weinig plezier aan zijn buitenlandse avonturen gehad. Hij was waarschijnlijk niet geïnteresseerd genoeg in het militaire bedrijf met de daarbij behorende discipline en verplichtingen. En hij was waarschijnlijk te veel bezig met zijn gedichten. In carmen LIX wordt Caesar als een passieve homo en als een liefhebber van jonge meisjes neergezet, voor geen gat te vangen. Er schijnt een verzoening tussen Catullus en Caesar geweest te zijn, maar niet voor lang, vergelijk LIII:  word je nu weer boos om wat onschuldige versjes, grote veldheer? en XCIII: Het kan me niet veel schelen of jij me als een vriend ziet/en ik zou ook niet weten of ik jou nou aardig vind of niet.

 Een andere grote Romein die Catullus goed heeft gekend is Cicero. Deze zag zichzelf als een belangrijk politicus, maar in wezen schurkte hij alleen maar tegen de groten aan en telde niet echt mee. Hij werd wel gebruikt om voor bepaalde zaken zijn niet geringe oratorische talent in te zetten. Van hem wordt gezegd dat hij ook graag als een groot dichter gezien wilde worden. Vaak antwoordt Catullus zijn correspondenten met een gedicht. In dit geval is het gedichtje dat Catullus voor/aan/over Cicero heeft geschreven, carmen XLVII, wellicht antwoord op het toezenden van een gedicht of gedichten door Cicero, in de hoop een aardige recensie te krijgen. Let op de pompeuze inleiding.

 

Grootste redenaar van alle afstammelingen van Romulus,

van allen die er zijn, zijn geweest,

en allen die in later tijd nog komen, Marcus Tullius(Cicero),

heel veel dank betuigt u Catullus, die net zo’n dichter van niets is,

als u de aller-, allergrootste advocaat van allen/jan en alleman bent.

 

Hij bedoelt te zeggen dat Cicero wel een groot oratorisch talent is, maar geen dichter. En hij zegt dat Cicero als strafpleiter/advocaat zich meer liet leiden door geld dan door moreel inzicht, die optreedt voor iedereen die hem kan betalen. In 56 v.C. was Cicero opgetreden als pleiter tegen Vatinius en in 54 v. C. verdedigde hij dezelfde man, van wie wij weten dat hij een handlanger was van Caesar en weinig scrupules bezat. Carmen LIII.

 

Ik heb gelachen toen iemand uit het publiek,

die toen mijn vriend Calvus fantastisch

alle praktijken van Vatinius had uiteengezet,

vol bewondering met opgeheven armen zei:

lieve goden, wat een welbespraakt piemeltje!

 

Hier zien we een situatie zoals Catullus vaker creëert. De ik-figuur komt ergens en beschrijft iets dat hij meegemaakt heeft, niet in proza, maar in poëzie. Calvus is een intrigerende persoonlijkheid. Hij stond bekend als groot strafpleiter, als dichter en als versierder. Zijn verzamelde pleitredes waren gebundeld en uitgegeven, maar niets daarvan is overgeleverd. Ook van zijn gedichten is niets bewaard gebleven. Maar een facet van de man zou ons bijna ontgaan, als we uit andere bronnen niet wisten dat hij erg klein was. Seneca senior zegt: Calvus moet klein van postuur geweest zijn, want Catullus noemt hem een welbespraakt saluputium. Elke vertaling die dit niet laat uitkomen schiet tekort. Het woord salaputium kennen wij alleen van deze plaats en moet dit aspect van Calvus benadrukt hebben. We kunnen kabouter vertalen of piemeltje of pikkie, maar het diminutieve element moet duidelijk uitkomen.

 In carmen LIII is de naam Calvus essentieel, zoals in XLVII die van Cicero, maar in vele gedichten wordt iemand aangesproken of wordt er over iemand gesproken die meer een soort voorstelt dan een individu. Het noemen van de naam kan in de tijd van Catullus wel een grappig effect gegeven hebben, maar al een paar jaar later is de genoemde een onbekende grootheid en zegt zijn naam niets.

In carmen XIII gaat het over een vriend die zichzelf uitnodigt voor een diner bij Catullus. Hierbij wordt het voorgesteld alsof we direct midden in een conversatie betrokken worden. Het gebruik van de eigennaam draagt bij aan de directheid van het geheel en verleent het authenticiteit.

 

Jij, Fabullus,  krijgt bij mij een mooi diner

en deze week nog, als het even meezit.

 

De Catullus-figuur zegt dan dat hij geen geld heeft -zijn portemonnee zit vol araneae spinnewebben- maar goed, als de vriend alles meeneemt, dus alles betaalt, wil Catullus hem wel voor een mooi diner uitnodigen. Terloops wil ik opmerken dat elke vertaling –en dat blijken er vrij veel te zijn- met spinneweb(ben) de prullemand in kan. Hij zal verder voor alles zorgen, maar noemt geen datum, maar Fabullus zal krijgen meros amores, alles wat vriendschap kan bieden. En dan heeft hij het over parfum/heerlijke geur. Het is verleidelijk aan te nemen dat Catullus zijn nieuwe vriendin aan Fabullus wil showen. Bedoelt hij nou echt parfum of mag Fabullus even ruiken aan de nieuwe vriendin? De naam van de vriend is niet van belang, maar wel het feit dat hij een machtig grote neus heeft. Het gedicht eindigt zo:

 

als je dat /haar ruikt, zou je willen

dat de goden je helemaal neus maken.

 

Als parfum bedoelt wordt is er een moeilijkheid, want tegenwoordig is parfum uit. Vrouwen met parfum, over mannen hebben we het al helemaal niet, worden in een ambiance waar goede wijn wordt geschonken niet toegelaten. In mijn vertaling heb ik de parfum laten verdwijnen en de vriend zijn grote neus in het glas laten steken.

 In XLIII wordt een puella, een meisje/vrouw aangesproken, die niet met name wordt genoemd, maar van wie wij de naam wel kennen, omdat ze ook in carmen XLI voorkomt. In beide gedichten wordt ze verder aangeduid als amica decoctoris Formiani, de vriendin van die failliete man/brokkenpiloot uit Formiae, het tegenwoordige Formia in Toscane. Deze man komt vaker in de gedichten voor en is niemand minder dan de rechterhand van Caesar, Mamurra, die tijdens de Gallische oorlogen schatrijk was geworden, maar spoedig daarna helemaal aan de grond zat. Een sociologisch interessant geval dat Catullus geïntrigeerd moet hebben. In het gedicht wordt het voorgesteld alsof de ik-figuur de vrouw ergens tegenkomt en van die gelegenheid gebruik maakt te zeggen wat hij van haar vindt. Gezien de aard van zijn uitlatingen een weinig realistische situatie, maar de lezer gaat wel mee. Er wordt gezegd dat haar neusje niet al te klein is, haar voeten een beetje te groot, haar ogen niet mooi donker zijn. Ze is dus niet al te mooi, maar als ze haar mond opendoet, wordt duidelijk hoe erg ze wel is. En iedereen in de provincia vindt je zo mooi? Hier zit het addertje: in de provincia vinden ze dat, waarmee Gallia cisalpina wordt bedoeld, het gebied ten noorden van het eigenlijke Italia, het tegenwoordige Noord-Italië, waar ook Verona, de geboorteplaats van Catullus ligt. Ach, daar weten ze niet beter, daar hebben ze geen smaak. En zo iemand als jij wil zich met Lesbia vergelijken?   Dus eigenlijk gaat het gedicht over Lesbia, want die heeft alles wat er aan deze vrouw mankeert. En het belangrijkste is dat Lesbia wel wat te zeggen heeft en dat ze dat ook doet in goed gekozen bewoordingen. Catullus zou Lesbia beter hebben leren kennen, omdat zij beiden bewonderaars van de dichteres Sappho waren. Het eerste gedicht dat Catullus voor of over haar heeft geschreven is een Latijnse vertaling van een gedicht van Sappho, carmen LI: Hij schijnt me een god gelijk,….

In carmen XLI komt dezelfde vrouw voor, hier met name genoemd als Ameana of als Anneiana, die uit Annea, en weer aangeduid als amica decoctoris Formiani. Ze heeft de ik-figuur een te hoog bedrag gevraagd bij het aanbieden van haar diensten. Die vraagt zich af waar zij, defutata, afgeneukt, de moed vandaan haalt, met haar nasus turpiculus, een mopsneus.

 

Die Annea, dat afgeneukte wijf,

 wil 10.000 van me hebben.

 

In de vertaling de naam noemen, die trouwens geenszins zeker is, levert geen voordeel op. Ook getallen doen het in vertaling niet. Een precieze berekening is uitgesloten, een benadering wordt al gauw lachwekend, en met meiers, geeltjes en rooie ruggen kom je niet veel verder. Dus kan beter volstaan worden met Die sufgefuckte del, je weet wel,/wil me een poot uitdraaien etc. en dan wordt ze in vers 4 nader omschreven als amica decoctoris Formiani. Dan weten we precies wie het is. Bovendien is ze niet goed snik: ze zou ’ns in de spiegel moeten kijken. Aes betekent brons, geld en aes imaginosa is een spiegel. Dus ze is dol op geld, maar kijkt niet naar brons/geld dat haar beeld weerkaatst en haar vertelt hoe lelijk ze is.

 Carmen XXVII telt maar 7 verzen, maar meerdere problemen. De situatie is een partij die al enige tijd aan de gang is. We vallen er middenin. Er wordt een puer slaaf aangesproken die minister is en gaat over het inschenken van de wijn, in dit geval een oude Falerner, een wijn die volgens antieke bronnen na zo’n 20 jaar op zijn hoogtepunt was, de Chateau Pétrus van de Romeinse oudheid.  Een legendarisch wijnjaar was het jaar dat Opimius consul was, dus 121 v.Chr. Cicero vermeldt dat in zijn tijd, dus zo’n 50 jaar later, de wijn uit dat jaar te oud en over zijn top was. Grappig is dat de parvenu Trimalchio in de Cena Trimalchionis van Petronius 100 jaar later voor zijn gasten amforen met wijn uit dit legendarische jaar met etiketten waarop staat Falernum Opimianum annorum centum honderd jaar oude Falerner uit het jaar dat Opimius consul was aanbiedt. Een eenvoudige rekensom maakt duidelijk dat de wijn dan al meer dan 200 jaar oud moet zijn, maar noch Trimalchio noch zijn gasten malen daarom en laten zich de wijn goed smaken. Het geeft Trimalchio aanleiding tot de volgende diepzinnige uitlating: Zo, dus wordt een wijn ouder dan een mens. Laten we ervan genieten. Wijn is leven. Hoe een oude Falerner wijn gesmaakt heeft kunnen we niet bij benadering zeggen. Hij had ongetwijfeld een mooie neus, een grote finesse, complexiteit en een schitterende afdronk, zoals elke grote wijn. De Falerno (del Massico) uit de regio Napels is tegenwoordig een eenvoudige rode wijn, en we moeten aannemen dat deze nog maar weinig weg heeft van zijn illustere voorvader. Een grote Bordeaux of Bourgogne uit een goed jaar in te voeren in het oude Rome kan niet. Een eenvoudige oplossing is toe te voegen dat de oude Falerner mooi en/of oud is. De slaaf zelf zou ik in een vertaling liever weglaten en meteen beginnen met het inschenken. Maar waarin? Niet in een glas, want al was glas wel bekend en zijn er heel wat glazen flesjes bewaard gebleven, men dronk niet uit een glas. Ook een beker is op deze partij niet te vinden. Het waren drinkschalen van aardewerk of zilver. In mijn vertaling heb ik die om redenen die hieronder duidelijk worden weggelaten. Nu gebruikt Catullus in het algemeen heel gewone woorden,  inger is eigenlijk niet meer dan gooi er maar in/doe er maar bij. En dan:

 

zoals de wet van de meesteres/gastvrouw Postumia beveelt,

 

Postumia is de gastvrouw en duidelijk de baas, die als magistra bibendi bepaalt in welke verhouding water aan de wijn wordt toegevoegd, een gebruik dat wij (gelukkig) niet kennen. Het toevoegen van water in de wijn verklaart ook het gebruik van drinkschalen. Postumia houdt duidelijk ook niet van water bij de wijn, want in het volgende vers wordt zij beschreven als

 

 zatter dan een zatte druif

 

Water is helemaal niet gewenst, zoals uit het volgende vers duidelijk wordt. Het water wordt toegesproken en met een vloekachtige formule weggebonjourd. Hinc abite is sodemieter op.

 En jullie, water, wegwezen, de pest voor wijn.

 

Het toespreken van water is tegenwoordig niet gebruikelijk en water vervloeken ook niet. Daarom kan gezegd worden dat elke vertaling die dat behoudt mislukt is. Ook een lichaamsdeel, zoals een hart, een arm, een hand wordt in de klassiek literatuur vaak toegesproken, maar ook een muur of een heel huis, wat in het Nederlands niet goed overkomt.

 

Ga maar naar die strenge oude heertjes.

Hier zit een zuivere/echte aanhanger van Bacchus.

 

Je ziet de oude heertjes daar verderop zitten en daar moet de minister vetuli Falerni zijn water maar aan kwijt. Thyonianus, het laatste woord van het gedicht, is het enige ongebruikelijk woord in het gedicht en geeft een volgeling van Dionysos/Bacchus aan. Het woord merus betekent zuiver, maar hier wordt het gebruikt om duidelijk te maken dat een echte liefhebber van Bacchus wijn niet met water mengt. En al helemaal niet als het zo’n mooie oude wijn betreft.

 In carmen XXXII ligt de ik-figuur na de maaltijd thuis, voldaan van eten en drinken en in hoge sexuele nood. Uiteraard ligt hij, want eten en drinken deden ze in de Oudheid liggend. Even de Romeinse dagindeling opgehaald. Men stond bij zonsopgang op en aan het eind van de werkdag ging men naar het badhuis en daarna dineren. Na dat diner was er tijd voor andere dingen. Op dat punt vraagt de ik-figuur aan Ipsithilla, mooiere naam dan welke er niet is, hem zo gauw mogelijk te ontvangen. Hoe dat verzoek overgebracht is, als het al overgebracht is,  vragen we ons als lezer niet af. De ik-figuur heeft een telegram of een e-mail of een slaaf gestuurd en de boodschap komt over. In ieder geval bij ons.

 

 Ik zal je beminnen/Asjeblieft, mijn lieve Ipsithilla,

 mijn liefje, mijn lekkertje,

 vraag me vanmiddag naar je toe te komen.

En als je dat doet, let er dan op,

dat niemand de knip op de deur doet,

en dat je het niet in je hoofd haalt uit te gaan.

Maar blijf thuis en bereid (je) voor

negen neukpartijen achter elkaar.

Maar als je ’t doet, vraag me dan meteen,

want ik lig hier op mijn rug, met een volle buik en vol wellust

en ik steek door al mijn kleren heen.

 

De naam Ipsithilla is zo curieus dat het wel een naam moet zijn voor iemand uit het vak of een naam verzonnen voor dit gedicht. In een vertaling moet een even curieuze naam in het Nederlands gevonden worden of de naam moet weggelaten worden. De namen die ik heb geprobeerd bevielen niet en ik heb in de vertaling de naam weggelaten.